Het belang van de basisindustrie

07 oktober 2023|Nieuws

Je kunt het niet ontkennen, de basisindustrie (ook wel zware industrie genoemd) zit in de hoek waar de klappen vallen. Denk aan de discussies rondom Tata Steel, de zogenaamde fossiele subsidies en als je sociale media mag geloven is ook Chemelot een van de uithoeken in Dantes Inferno.

Terwijl de oplossing toch zo eenvoudig is, las ik laatst in een ingezonden brief in de Volkskrant: sluit al die fabrieken en laat al die mensen die hun werk verliezen in de zorg gaan werken. Het mes snijdt dan aan twee kanten! Deze ingezonden brief deed me denken aan wat in de psychologie het Dunning-Krugereffect heet: zo incompetent zijn, dat je zelfs je eigen incompetentie niet herkent. Helaas wordt dat in de discussie rondom de industrie meer regel dan uitzondering, ook in de politieke besluitvorming. Het is daarom hoog tijd voor een tegengeluid. Niet om een andere mening te laten horen, maar om de feiten te laten spreken.

Basis van alle grondstoffen
Laten we beginnen met wat elementaire macro-economie. De primaire levensbehoeftes van mensen draaien om fysieke goederen: eten, drinken, kleding en een dak boven je hoofd. Tot eind 18e eeuw was het een dagtaak om die spullen bij elkaar te scharrelen. Tot nog maar 200 jaar geleden leefde dan ook 90% van de gehele wereldbevolking in diepe, diepe armoede. De industriële revolutie bracht daar een fundamentele verandering in. Dankzij de industriële revolutie slaagden wij erin om de spullen die wij nodig hadden op een extreem efficiënte manier te produceren. Een centrale rol daarin speelde de basisindustrie, dat is de industrie die primaire grondstoffen (zoals ijzererts en aardolie) omzet in nuttige producten voor de maakindustrie, zoals staal, cement, bakstenen en kunststof. Daarnaast wordt in de basisindustrie kunstmest geproduceerd, wat tot een ongeëvenaarde explosie in de voedselproductie heeft geleid. Wij konden daardoor veel makkelijker voorzien in onze primaire levensbehoeftes en daardoor kon ook heel veel arbeid vrijgespeeld worden voor dienstverlenende beroepen: toerisme, horeca, ambtenarij, gezondheidszorg, onderwijs.

Investering in industrie
De mensen die in deze dienstverlenende sectoren werken hoeven zich (zoals 200 jaar geleden) niet meer druk te maken over hun primaire levensbehoeftes, daar wordt voor gezorgd door de explosieve groei in de productiviteit van landbouw en industrie. Laat ik een voorbeeld nemen uit mijn eigen omgeving. Op Chemelot staan twee fabrieken die de grondstof maken voor acrylvezel. Acrylvezel is een prima vervanger voor wol. Die twee fabrieken kunnen zoveel grondstof voor acrylvezel produceren dat ze de wol van 50 miljoen schapen kunnen vervangen, uiteraard voor een fractie van de prijs van wol. Terugvallen op ‘natuurlijke’ grondstoffen zou dus niet alleen een enorm welvaartsverlies, maar ook een ecologische ramp veroorzaken.

Kijk ook eens naar het ontwikkelingsbeleid. Duitsland en Japan hebben zich na de Tweede Wereldoorlog economisch razend snel kunnen herstellen. Zuid-Korea is vanuit diepe armoede in een paar decennia een rijk land geworden. China was in 1980 een van de armste landen ter wereld. Kijk waar het nu staat. Het gemeenschappelijk recept staat hierboven beschreven: een enorme efficiëntieslag in de productie van primaire levensbehoeftes, vooral dankzij investeringen in de basisindustrie. Waarom blijft het slecht gaan in Afrika? Omdat al die goedbedoelende ontwikkelingswerkers niet in de gaten hebben dat economische vooruitgang begint met basisindustrie: het bouwen van hoogovens, olieraffinaderijen, naftakrakers en kunstmestfabrieken.

Serieuze waarschuwing
Het enorme succes van de basisindustrie (en de landbouw) dreigt nu de ondergang te worden. De sector is zo efficiënt geworden dat het nog maar een klein deel van de werkgelegenheid vertegenwoordigt (in Nederland 5%). De negatieve effecten, zoals de productie van broeikasgassen, zijn onmiskenbaar. De roep dat er geen plaats is voor basisindustrie (en trouwens ook niet voor landbouw) in een dichtbevolkt land als Nederland klinkt steeds luider. Voor een deel expliciet, maar, en dat is wellicht nog veel bedreigender want veel minder herkenbaar, ook impliciet. Dan heb ik het over maatregelen om Nederland als vestigingsland voor industriële activiteiten (en landbouw) steeds minder aantrekkelijk te maken. Er zijn een aantal goede redenen om serieus te waarschuwen  voor dit soort beleid. Ik zal er zes bespreken, waarbij ik voor zover van toepassing Chemelot als voorbeeld zal gebruiken. Zo goed als alle activiteiten op Chemelot maken onderdeel uit van de basischemie:

  1. Direct afgeleide werkgelegenheid
    Voor elk toegangspasje dat op Chemelot is afgegeven voor een vaste medewerker (die deel uitmaakt van de bovengenoemde 5% van de werkgelegenheid), staan er 3 die zijn afgegeven aan firmamedewerkers (die niet in de bovengenoemde 5% zitten). Er is een ontzettend grote hoeveelheid mensen die voor een deel van hun broodwinning afhankelijk is van Chemelot. Denk aan onderhouds- en installatiebedrijven, de transportsector en uitzendbureaus. Heel veel IT-bedrijven hebben industriële bedrijven als hun belangrijkste klanten, maar denk ook hoogwaardige zakelijke dienstverleners als accountants, juristen, consultants. Je kunt wel zeggen: “ik ben grafisch ontwerper, ik heb niks met de industrie”. Maar dat klopt niet als je ontdekt dat jouw werkgever nogal wat industriële klanten heeft.
     
  2. Afhankelijkheid maakindustrie
    Op Chemelot worden jaarlijks miljarden kilo’s product gemaakt, maar een consument kan daar rechtstreeks in de winkel exact nul kilo van kopen. Alles wat op Chemelot geproduceerd wordt, gaat naar de maakindustrie als grondstof (of naar de landbouw als kunstmest). Soms is die relatie 1 op 1 (denk aan de Dyneema-vezel), soms worden er ook andere grondstoffen gebruikt (zoals in de auto-industrie). In zijn algemeenheid kun je zeggen dat alle maakindustrie in Nederland en Europa (en elk bouw- en landbouwbedrijf) afhankelijk is van grondstoffen die in de Europese basisindustrie gemaakt worden, waaronder op Chemelot. Het verdwijnen van de basisindustrie uit Nederland en wellicht zelfs uit Europa brengt het realistische risico met zich mee dat ook de maakindustrie verdwijnt. Als je grondstoffen nodig hebt uit Amerika of China, dan kun je maar beter je eigen fabriek in de buurt zetten.  
     
  3. Financiering publieke sector
    Het probleem van de publieke sector is dat die zichzelf niet kan financieren, het is geen Baron von Münchhausen.  Met andere woorden: met de belasting die een ambtenaar of onderwijzer betaalt, kun je niet de ambtenarij of het onderwijs financieren. Ook de belasting die een ambtenaar of onderwijzer betaalt, moet immers eerst opgebracht worden door de private sector. Er bestaat nu eenmaal een scherp onderscheid binnen de economie tussen de sectoren waar het geld verdiend wordt en waar het uitgegeven wordt, zoals de ambtenarij, het onderwijs of de gezondheidszorg. Daarom was die ingezonden brief in de Volkskrant die ik in het begin aanhaalde ook zo’n onzin. Het zou heel mooi zijn als iedereen in de zorg zou kunnen werken, maar dan zullen ze het wel onbetaald moeten doen. De basisindustrie, met alle vervolgactiviteiten, is een belangrijke financier van onderwijs, gezondheidszorg en de hele publieke sector. Zonder basisindustrie zullen we ook daar flink moeten inleveren.
     
  4. Hoge salarissen
    In de basisindustrie worden de hoogste salarissen verdiend, zeker door mbo’ers. Als je als mbo’er ooit een ton wil verdienen in een reguliere baan, dan is de basisindustrie the place to be. Als iemand zijn werk verliest in de basisindustrie zal er een hele flinke klap in het inkomen gemaakt moeten worden voordat iemand zonnepanelen op daken kan gaan leggen of in de zorg in de slag kan. De mijnstreek in Limburg kwam in een hele diepe economische crisis terecht na de mijnsluiting. Dat kwam niet doordat mensen hun inkomen verloren, er waren vangnetten genoeg, maar wel doordat ze van een veel lager inkomen moesten rondkomen. Dat raakt uiteindelijk iedereen: de horeca, de detailhandel, het toerisme, de dienstverlening.
     
  5. De handelsbalans
    De basisindustrie is een van de belangrijkste exporterende sectoren van ons land. Ook van de productie van Chemelot wordt een belangrijk deel naar de ons omringende landen geëxporteerd. Het is een ingewikkeld macro-economisch verhaal, maar het komt er op neer dat een land niet meer goederen kan importeren dan exporteren. Als we tientallen miljarden minder exporteren door het verdwijnen van de basisindustrie, zullen we voor hetzelfde bedrag minder kunnen importeren. Zeg maar, wat zal het zijn: zonnepanelen, computers, mobiele telefoons, medicijnen, auto’s, vakanties? Uiteindelijk zal de markt het vanzelf wel regelen, want we zullen met z’n allen toch veel minder te besteden hebben.
     
  6. Nederland armer, de wereld warmer
    Als wij de basisindustrie ons land uitjagen, dan zal menig land zich in de handen wrijven. Er is namelijk geen enkele reden om aan te nemen dat die productie verdwijnt. Sterker nog: er zijn genoeg landen waar deze industrie met open armen ontvangen wordt, denk aan Amerika, China, India en het Verenigd Koninkrijk om er maar een paar te noemen. De milieuwetgeving in die landen is doorgaans veel minder streng dan bij ons en bovendien zitten juist wij bovenop een schat aan technologische kennis om de industrie nog schoner te maken. Het vervelende aan broeikasgassen is dat het helemaal niks uitmaakt voor het klimaat waar die uitgestoten worden, hier in Nederland of helemaal aan de andere kant van de wereld. Wij zouden ons dus evenveel zorgen moeten maken over het klimaatbeleid hier als elders in de wereld. Het wegjagen van de basisindustrie (en de landbouw) leidt er niet alleen toe dat we met z’n allen in Nederland een heel stuk armer worden, maar dat de wereld desondanks een stuk warmer wordt.


Ik zal het bovenstaande voor alle duidelijkheid nog eens samenvatten:

  • De basisindustrie is de fundamentele bron van onze welvaart. Het belang is aanzienlijk groter dan de directe bijdrage aan werkgelegenheid of nationaal inkomen suggereert.
  • Het verdwijnen van de basisindustrie uit Nederland leidt tot een aanzienlijk welvaarts-offer in alle sectoren, inclusief gezondheidszorg en onderwijs.
  • Het effect op de wereldwijde klimaatproblematiek van het verdwijnen van de basisindustrie uit Nederland is negatief.

Als politici of demonstranten zeggen dat de industrie weg moet uit Nederland én dat dit gecompenseerd kan worden door meer geld en mensen naar zorg en onderwijs dan liegen ze (of lijden ze aan het Dunning-Krugersyndroom, wat misschien nog wel verontrustender is). Beide tegelijk kan niet. Het wordt hoog tijd, voordat het te laat is, dat we ons afvragen hoe we de basisindustrie voor Nederland kunnen behouden en wat voor maatregelen daarvoor nodig zijn om die industrie te helpen bij de verduurzaming. Voor ons eigen belang, voor dat van onze kinderen, voor de kwaliteit van zorg en onderwijs en voor het wereldwijde klimaat.